5 Hij zou ons vrijkopen van die wet, zodat God ons als zijn kinderen kon aannemen.
6 En omdat wij zijn kinderen zijn, heeft God de Geest van zijn Zoon in ons hart gegeven, zodat wij God echt kunnen aanspreken met Vader.
7 U bent dus niet langer slaven, maar Gods eigen kinderen. Als zijn kinderen hebt u recht op alles wat Hij bezit.
8 Toen u God nog niet kende, onderwierp u zich aan goden die helemaal geen goden zijn.
9 Maar hoe kunt u, nu u God hebt leren kennen (of, beter gezegd: nu God ú kent), daar weer naar teruggaan? Wilt u soms weer slaven worden van de armzalige en krachteloze wereldmachten?
10 U bepaalt uw aandacht bij dagen, maanden, seizoenen en jaren.
11 U mag wel weten dat ik mij zorgen maak om u. Ik ben bang dat alles wat ik voor u heb gedaan, voor niets geweest is.