31 De soldaten deden wat hun was opgedragen en brachten Paulus die nacht naar Antipatris.
32 De volgende morgen lieten ze het aan de ruiters over om hem verder te brengen en gingen zelf terug naar het fort in Jeruzalem.
33 Toen de ruiters in Caesarea aankwamen, overhandigden zij de brief aan de gouverneur en brachten ook Paulus bij hem.
34 De gouverneur las de brief en vroeg Paulus uit welke provincie hij kwam. ‘Uit Cilicië,’ antwoordde Paulus.
35 ‘Ik zal u verhoren als uw aanklagers hier zijn,’ zei de gouverneur. Hij gaf bevel hem gevangen te zetten in het paleis van Herodes.