20 ‘Uw geld zal u te gronde richten!’ antwoordde Petrus. ‘Wat God geeft, is niet te koop.
21 U hebt hier part noch deel aan. U staat niet zuiver voor God. Vreselijk dat u met zo'n voorstel aankomt.
22 Kom toch tot inkeer en smeek God of Hij u wil vergeven dat u zoiets hebt bedacht.
23 Ik zie dat u vergiftigd bent door bitterheid en gevangen zit in uw eigen slechtheid.’
24 Simon antwoordde: ‘Wilt u de Here voor mij vragen mij niet de straf te geven die u zojuist noemde?’
25 Petrus en Johannes verzekerden de Samaritanen dat zij hen als broeders erkenden. Nadat zij hadden gezegd wat hun door God was opgedragen, vertrokken zij weer naar Jeruzalem. Onderweg maakten zij in vele Samaritaanse dorpen het goede nieuws van Jezus Christus bekend.
26 Filippus ging ook de stad uit, want een engel van God had tegen hem gezegd: ‘Zorg ervoor dat u vanmiddag op de weg van Jeruzalem naar Gaza bent, dat is een eenzame weg.’