5 Want God heeft nooit tegen een van de engelen gezegd: ‘Jij bent mijn Zoon, Ik heb Je vandaag het leven gegeven.’ Een andere keer zei Hij: ‘Ik zal zijn Vader zijn en Hij mijn Zoon.’
6 En toen Hij zijn enige Zoon naar de aarde zond, zei Hij: ‘Laten alle engelen van God Hem aanbidden.’
7 God zegt van zijn engelen: ‘De windrichtingen zijn zijn engelen en het vlammende vuur dient Hem.’
8 Maar van zijn Zoon zegt Hij: ‘Uw troon, o God, staat tot in eeuwigheid vast, uw bewind is een rechtvaardig bewind.
9 U houdt van rechtvaardigheid en haat wetteloosheid. Daarom heeft uw God, o God, U met meer blijdschap overgoten dan iemand anders.’
10 Hij wordt ook Here genoemd, als er staat: ‘Here, in het begin hebt U de aarde gemaakt en ook de hemel was uw werk.
11 Eens zullen die vergaan, maar U blijft voor altijd. Zij zullen eens versleten zijn als een stel oude kleren,