3 Judas had van de leidende priesters en Farizeeën een troep soldaten en tempeldienaars meegekregen en met hen ging hij naar de tuin. Zij hadden fakkels, lantaarns en wapens bij zich.
4 Jezus wist wat Hem zou overkomen. Hij liep hun tegemoet en vroeg: ‘Wie zoekt u?’
5 ‘Jezus van Nazareth,’ antwoordden zij. ‘Ik ben het,’ zei Hij, terwijl Judas, die Hem uitleverde, erbij stond.
6 Bij het horen van de woorden ‘Ik ben het’ deinsden ze terug en vielen op de grond.
7 ‘Wie zoekt u?’ vroeg Jezus nog eens. ‘Jezus van Nazareth,’ was het antwoord.
8 ‘Ik heb toch gezegd: Ik ben het! Als het u om Mij te doen is, laat die anderen dan gaan.’
9 Daarmee kwam uit wat Hij eerder eens gezegd had: ‘Van hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik niemand verloren laten gaan.’