30 Hij moet groter worden en ik steeds kleiner.
31 Ik ben van de aarde en spreek de taal van de aarde. Hij komt uit de hemel en is belangrijker dan enig ander. Hij staat boven alle andere mensen.
32 Hij vertelt wat Hij gezien en gehoord heeft, maar niemand gelooft Hem.
33 Wie Hem wel gelooft, bevestigt daarmee dat God een en al waarheid is.
34 Hij is door God gestuurd en geeft de woorden van God door. God geeft Hem zijn Geest zonder beperking.
35 De Vader houdt van zijn Zoon en heeft Hem alle macht gegeven.
36 Wie zich aan de Zoon toevertrouwt, heeft eeuwig leven. Wie de Zoon ongehoorzaam is, zal dat leven niet ontvangen. Integendeel, de straf van God blijft op hem rusten.’