8 Hij was op dat moment alleen omdat zijn leerlingen naar de stad waren om eten te kopen.
9 ‘Dat begrijp ik niet,’ zei de vrouw verbaasd. ‘Ik ben een Samaritaanse en U bent een Jood. Welke Jood vraagt een Samaritaanse nu iets te drinken?’ Want Joden gaan niet met Samaritanen om.
10 ‘Als u wist wat God geeft en wie Ik ben die u om water heeft gevraagd,’ antwoordde Jezus, ‘dan zou u Míj om water hebben gevraagd en Ik zou u levend water hebben gegeven.’
11 ‘Maar Here,’ zei zij. ‘U hebt geen kruik en de put is diep. Waar haalt U dat levende water dan vandaan?
12 Bent U dan meer dan onze stamvader Jakob? Hij heeft deze put gegraven. En zijn zoons, zijn vee en hijzelf hebben er water uit gedronken.’
13 Jezus antwoordde: ‘Wie van het water uit deze put drinkt, krijgt weer dorst.
14 Maar wie van het water drinkt dat Ik hem geef, zal nooit meer dorst krijgen. Dat water zal in hem als een fontein worden, waaruit eeuwig leven voortkomt.’