1 In diezelfde tijd hoorde Jezus dat Pilatus een paar Joden uit Galilea had laten doden, terwijl ze in de tempel van Jeruzalem hun offers brachten.
2 ‘Denkt u dat zij slechter waren dan de andere mensen uit Galilea vanwege hetgeen hun is overkomen?’ vroeg Hij.
3 ‘Nee, zeg ik u! Maar het zal met u allemaal net zo slecht aflopen, als u niet gaat leven zoals God wil.
4 En de achttien mannen die verongelukten toen de toren van Siloam op hen viel? Waren die soms slechter dan de anderen in Jeruzalem?
5 Nee! Als u niet gaat leven zoals God wil, loopt het met u net zo slecht af.’
6 Om een en ander duidelijk te maken, vertelde Hij hun een gelijkenis. ‘Iemand had een vijgenboom in zijn tuin geplant en ging regelmatig kijken of er al vijgen aankwamen. Maar, nee, er was geen vijg te zien.