10 Voor jullie geldt hetzelfde. Als je doet wat je moet doen, mag je niet op een compliment rekenen. Je hebt niet meer dan je plicht gedaan.’
11 Op weg naar Jeruzalem kwam Jezus bij de grens tussen Galilea en Samaria.
12 Toen Hij een dorp binnenging, liepen tien melaatse mannen Hem tegemoet.
13 Ze bleven op een afstand staan en riepen: ‘Meester! Jezus! Heb medelijden met ons!’
14 Hij keek hen aan en zei: ‘Ga naar de priester om te laten zien dat u genezen bent.’ Terwijl ze gingen, verdween hun melaatsheid.
15 Een van hen kwam bij Jezus terug en juichte: ‘Wat is God goed! Ik ben genezen!’
16 Hij viel uit eerbied languit voor Jezus neer, met zijn gezicht in het stof. En hij dankte Hem voor wat Hij had gedaan. Deze man was een Samaritaan.