64 Zij blinddoekten Hem, sloegen Hem met hun vuisten en zeiden spottend: ‘Wel, profeet, zeg eens: wie heeft U geslagen?’
65 Zij beledigden Hem op de meest grove manier.
66 Bij het aanbreken van de dag kwam de Hoge Raad bijeen. Jezus werd voorgeleid
67 en moest zeggen of Hij de Christus was of niet. Hij antwoordde: ‘Als Ik het u zeg, gelooft u Mij toch niet.
68 U wilt zelfs geen antwoord geven op mijn vragen.
69 Maar vanaf nu zal Ik, de Mensenzoon, zitten aan de rechterhand van de almachtige God.’
70 ‘U bent dus de Zoon van God?’ vroeg de Hoge Raad. Hij antwoordde: ‘Nu u het zelf zegt: ja, dat ben Ik.’