29 Zij brachten Hem naar de rand van een afgrond even buiten het dorp.
30 Daar wilden zij Hem vanaf duwen. Maar Hij keerde Zich om, liep ongehinderd tussen hen door en ging zijn eigen weg.
31 Hij kwam in Kafarnaüm, een stadje aan het meer van Galilea. Daar ging Hij elke sabbat naar de synagoge en sprak er de mensen toe.
32 Zij waren verbaasd over wat Hij hun leerde, want Hij sprak als iemand met gezag, die wist waarover Hij het had.
33 Op een dag was Jezus weer in de synagoge. Een man die in de macht van een boze geest was, schreeuwde:
34 ‘Jezus van Nazareth, ga weg! Ik wil niets met U te maken hebben. U bent gekomen om ons te vernietigen! Ik weet wel wie U bent: de heilige Zoon van God!’
35 Jezus snoerde hem de mond. ‘Zwijg,’ zei Hij tegen de boze geest. ‘Kom eruit.’ De boze geest gooide de man midden in de synagoge op de grond en ging uit hem weg, zonder hem verder kwaad te doen.