40 Een leerling is niet meer dan zijn leraar. Als hij alles van hem heeft geleerd, is hij hoogstens gelijk aan zijn leraar.
41 Waarom maakt u zich druk over de splinter in het oog van een ander terwijl in uw eigen oog een balk zit?
42 Hoe durft u te zeggen: “Kom, ik zal die splinter wel even uit uw oog halen,” terwijl u de balk in uw eigen oog niet eens ziet? Huichelaar! Haal eerst die balk uit uw eigen oog. Dan ziet u misschien scherp genoeg om die splinter uit het oog van de ander te halen.
43 Aan een goede boom komen geen slechte vruchten en aan een slechte boom geen goede.
44 Een boom is te herkennen aan zijn vruchten. Aan een doornstruik komen geen vijgen en aan een braamstruik geen druiven.
45 Zo is het ook met de mensen. Iemand die goed is, doet goede dingen. Iemand die slecht is, doet slechte dingen. Je merkt het vooral aan wat hij zegt. Waar het hart vol van is, loopt de mond van over.
46 Hoe haalt u het in uw hoofd Mij Here te noemen? U doet niet eens wat Ik zeg.