20 Toen Hij hoorde dat zij buiten stonden te wachten en Hem wilden spreken, zei Hij:
21 ‘Mijn moeder en mijn broers zijn zij die de woorden van God horen en in praktijk brengen.’
22 Op een dag stapte Hij met zijn leerlingen in een boot en zei: ‘Kom, wij gaan naar de overkant van het meer.’
23 Tijdens de overtocht viel Hij in slaap. Plotseling stak een vreselijke storm op. De golven werden zo woest dat het water de boot insloeg. Het werd heel gevaarlijk.
24 De leerlingen maakten Jezus wakker. ‘Meester! Meester,’ schreeuwden zij, ‘wij vergaan!’ Jezus bestrafte de wind en het woeste water en onmiddellijk werd het bladstil.
25 ‘Hebben jullie geen vertrouwen in Mij?’ vroeg Hij zijn leerlingen. Zij keken Jezus bang aan. Vol ontzag en verbazing zeiden zij tegen elkaar: ‘Wat voor man is Hij? Zelfs de wind en het water doen wat Hij zegt!’
26 Zij voeren verder en legden aan in het gebied van de Gerasenen, aan de overkant van het meer van Galilea.