1 Op een dag riep Jezus de twaalf bij elkaar. Hij gaf hun macht en gezag om boze geesten uit te drijven en ziekten te genezen.
2 Daarna stuurde Hij hen erop uit om iedereen over het Koninkrijk van God te vertellen en zieken te genezen.
3 ‘Maar jullie mogen niets meenemen voor onderweg,’ zei Hij. ‘Geen wandelstok, geen tas, geen eten, geen geld, zelfs geen extra mantel.
4 Word je in een huis uitgenodigd, blijf daar dan logeren tot je verder gaat naar de volgende plaats.
5 Als ze in een stad niets van je willen weten, moet je daar meteen weggaan. Schud het stof van je voeten af.’
6 De leerlingen gingen de dorpen langs. Ze vertelden overal het goede nieuws en genazen de zieken.
7 Gouverneur Herodes hoorde over de geweldige dingen die Jezus deed en hij wist niet wat hij ervan moest denken. Sommigen zeiden: ‘Het is Johannes de Doper die weer levend is geworden.’