24 ‘Ik wil niets met U te maken hebben, Jezus van Nazareth. U bent gekomen om ons te vernietigen! Ik weet wel wie U bent: de heilige Zoon van God!’
25 ‘Zwijg,’ zei Jezus tegen de boze geest. ‘Ga onmiddellijk uit die man weg!’
26 De boze geest rukte en trok aan de man, gilde vreselijk en verliet hem.
27 De mensen keken hun ogen uit en vroegen elkaar: ‘Wat is dit toch? Iemand die iets nieuws leert en die gezag heeft! Hij zegt zelfs tegen de boze geesten dat zij moeten gaan en ze gaan nog ook!’
28 Dit nieuws ging als een lopend vuurtje door heel Galilea.
29 Uit de synagoge ging Jezus met Simon en Andreas mee naar huis. Jakobus en Johannes waren er ook bij.
30 Simons schoonmoeder was ziek en lag met koorts op bed. De mannen vertelden het aan Jezus.