2 In de oogsttijd stuurde hij een van zijn knechten naar de boeren om de huur op te halen.
3 Maar zij grepen hem, gaven hem een pak slaag en stuurden hem met lege handen terug.
4 De eigenaar stuurde een andere knecht. Die sloegen ze op zijn hoofd en ze vernederden hem.
5 De eigenaar stuurde nog een knecht en die moest het met zijn leven bekopen. Daarna stuurde hij nog vele anderen, maar ze werden stuk voor stuk mishandeld of vermoord.
6 Nu had hij nog maar één over, zijn geliefde zoon. Ten slotte stuurde hij hem, want hij dacht bij zichzelf: “Mijn zoon zullen zij wel ontzien.”
7 Maar de boeren zeiden tegen elkaar: “Daar is de erfgenaam! Kom, we slaan hem dood, dan is de wijngaard van ons!”
8 Zij grepen hem, sloegen hem dood en gooiden hem de wijngaard uit.