2 Pilatus vroeg Hem: ‘Bent U de koning van de Joden?’ Jezus antwoordde: ‘U zegt het.’
3 De leidende priesters begonnen Hem van allerlei dingen te beschuldigen.
4 ‘Wat hebt U op al die beschuldigingen te zeggen?’ vroeg Pilatus. ‘Waarom geeft U geen antwoord?’
5 Tot zijn verbazing bleef Jezus echter zwijgen.
6 Pilatus had de gewoonte met Pesach, het Joodse Paasfeest, een gevangene vrij te laten. De mensen mochten zeggen wie.
7 Nu zat er een zekere Barabbas gevangen, een rebel. Hij was met enkele anderen opgepakt omdat ze bij een oproer een moord hadden begaan.
8 Een grote groep mensen kwam op Pilatus af en vroeg hem een gevangene vrij te laten.