22 Zo brachten zij Jezus naar de plaats Golgotha. Golgotha betekent Schedelplaats.
23 Daar kreeg Hij wijn met bittere kruiden om de pijn te verzachten, maar Hij weigerde die.
24 Toen kruisigden zij Hem. Zijn kleren verdeelden zij onder elkaar, door erom te dobbelen.
25 Dat was om negen uur 's morgens.
26 Aan het kruis hing een bordje met de beschuldiging. ‘De koning van de Joden’ stond er op.
27 Tegelijk met Hem werden twee misdadigers gekruisigd, de een links en de ander rechts van Hem.
28 Daarmee kwam uit wat geschreven staat: ‘Hij werd beschouwd als een misdadiger.’