1 Toen Herodes, de gouverneur van Galilea, over Jezus hoorde,
2 zei hij tegen zijn dienaars: ‘Dat moet Johannes de Doper zijn, die weer levend is geworden. Daarom kan Hij al die wonderen doen.’
3 Herodes had Johannes namelijk gearresteerd en op aandringen van Herodias, de vrouw van zijn broer Filippus, gevangen gezet.
4 Want Johannes had tegen hem gezegd dat hij niet met haar mocht samenleven.