1 Vervolgens zei Jezus tegen zijn leerlingen:
2 ‘Jullie weten dat het Paasfeest overmorgen begint. Morgen zal Ik, de Mensenzoon, verraden en gekruisigd worden.’
3 Op dat moment was er in het paleis van hogepriester Kajafas juist een vergadering van de Hoge Raad.
4 Zij probeerden een listige manier te vinden om Jezus gevangen te nemen en te doden.
5 ‘Wij moeten het niet op Pesach, het Joodse Paasfeest doen,’ zeiden sommigen. ‘Want dan ontstaat er vast en zeker een enorme rel!’
6 Jezus ging naar Bethanië, naar het huis van Simon de melaatse.