57 Bij het invallen van de avond ging een zekere Jozef van Arimathea, een rijk man en leerling van Jezus, naar Pilatus toe.
58 Hij vroeg hem om het lichaam van Jezus. Pilatus zei dat hij het mocht hebben.
59 Jozef nam het lichaam en wikkelde het in nieuw, schoon linnen.
60 Daarna legde hij het in een nieuw graf dat hij pas in de rotsen had laten uithakken. Hij rolde een grote steen voor de ingang en ging weg.
61 Maria van Magdala en de andere Maria zaten tegenover het graf.
62 De eerste dag van Pesach, het Joodse Paasfeest, was voorbij. De leidende priesters en de Farizeeën gingen naar Pilatus en zeiden:
63 ‘Excellentie, die bedrieger heeft eens gezegd: “Op de derde dag na mijn dood zal Ik weer levend worden.”