1 Heeft God zijn eigen volk dan afgeschreven? Zeker niet, ik ben immers zelf een Israëliet. Ik ben een nakomeling van Abraham en ik hoor ook bij de stam van Benjamin.
2 Nee, God heeft het volk van zijn keuze niet afgeschreven. U herinnert zich wel hoe de profeet Elia zich bij God over Israël beklaagde.
3 ‘Here,’ zei hij, ‘zij hebben uw profeten gedood en uw altaren omvergehaald. Alleen ik ben nog over en nu willen zij mij ook doden.’
4 En wat antwoordde God hem? ‘Ik heb ervoor gezorgd dat er nog zevenduizend mannen aan mijn kant staan. Ook die hebben hun knieën niet voor de afgod Baäl gebogen.’
5 Ook in deze tijd zijn er Israëlieten die bij God horen. Hij heeft in zijn genade een aantal van hen uitgekozen.
6 Het was de genade van God. Ze konden er zelf niets aan toedoen, anders zou het geen genade zijn.