3 ‘Here,’ zei hij, ‘zij hebben uw profeten gedood en uw altaren omvergehaald. Alleen ik ben nog over en nu willen zij mij ook doden.’
4 En wat antwoordde God hem? ‘Ik heb ervoor gezorgd dat er nog zevenduizend mannen aan mijn kant staan. Ook die hebben hun knieën niet voor de afgod Baäl gebogen.’
5 Ook in deze tijd zijn er Israëlieten die bij God horen. Hij heeft in zijn genade een aantal van hen uitgekozen.
6 Het was de genade van God. Ze konden er zelf niets aan toedoen, anders zou het geen genade zijn.
7 De Israëlieten hebben dus niet gekregen wat zij zo graag wilden, op een paar na die door God waren uitgekozen. Maar de meesten werden steeds ongevoeliger.
8 Dat klopt met wat in de Boeken staat: ‘God heeft hen geestelijk diep in slaap gebracht. Met hun ogen zien zij niet en met hun oren horen zij niet. Dat is nog steeds zo.’
9 David zei: ‘Laat het lekkere eten een valstrik voor hen worden. Laten ze in de val lopen en struikelen. Dat is hun verdiende loon.