14 Wens de mensen die u vervolgen alle goeds toe. U moet hun niets kwaads toewensen.
15 Wees blij met wie blij zijn en wees verdrietig met wie verdrietig zijn.
16 U moet één van hart en ziel zijn. Wees niet hoogmoedig, maar doe uw best nederig te zijn. Doe niet of u de wijsheid in pacht hebt.
17 Als iemand u kwaad doet, zet het hem dan niet betaald. Doe liever iets goeds voor alle mensen.
18 Probeer, voor zover het van u afhangt, met iedereen in vrede te leven.
19 Neem nooit wraak, vrienden! Laat dat maar aan God over, want Hij heeft gezegd: ‘Mij komt de wraak toe, Ik bepaal de straf voor alle zonden.’
20 Maar u moet doen zoals het in Spreuken staat: ‘Als uw vijand honger heeft, geef hem te eten. En als hij dorst heeft, geef hem te drinken. Zo stapelt u gloeiende kolen op zijn hoofd.’ Dan zal hij misschien een andere houding aannemen.