1 Neem iemand met een zwak geloof in uw midden op zonder zijn persoonlijke opvattingen te veroordelen.
2 De een gelooft dat hij alles mag eten. De ander is zwak in het geloof en eet alleen plantaardig voedsel.
3 Wie alles eet, moet niet neerkijken op iemand die geen vlees eet. En wie geen vlees eet, moet iemand die dat wel doet, niet veroordelen. God heeft hen namelijk allebei aangenomen.
4 U mag de bediende van een ander niet beoordelen, of hij zijn werk goed of slecht doet is ter beoordeling aan zijn heer. Maar hij zal zijn werk wel goed doen, want God geeft hem daarvoor de kracht.
5 Voor de een zijn er bepaalde dagen die een bijzondere betekenis hebben. Voor de ander maakt het geen verschil en zijn alle dagen gelijk. Laat ieder zijn eigen overtuiging volgen.