4 U mag de bediende van een ander niet beoordelen, of hij zijn werk goed of slecht doet is ter beoordeling aan zijn heer. Maar hij zal zijn werk wel goed doen, want God geeft hem daarvoor de kracht.
5 Voor de een zijn er bepaalde dagen die een bijzondere betekenis hebben. Voor de ander maakt het geen verschil en zijn alle dagen gelijk. Laat ieder zijn eigen overtuiging volgen.
6 Wie aan bepaalde dagen waarde hecht, doet het om de Here. Wie alles eet, doet het ook om de Here, want hij dankt Hem ervoor. En wie niet alles eet, doet het net zo goed om de Here en dankt Hem ook.
7 Niemand van ons leeft voor zichzelf en niemand sterft voor zichzelf,
8 want ons leven is voor de Here en ook ons sterven is voor de Here. Wij zijn van Hem, in leven en dood.
9 Daarom is Christus gestorven en weer levend geworden. Hij moest immers de Heer van de doden en de levenden zijn?
10 Hoe durft u dan een andere gelovige te veroordelen of op hem neer te kijken? Wij zullen ieder voor zich voor Christus terecht moeten staan.