14 Hun mond is vol vervloekingen en hatelijkheden.
15 Zij staan meteen klaar om te doden,
16 waar zij geweest zijn, laten zij een spoor van verwoesting en ellende achter.
17 Zij weten niet hoe zij in vrede moeten leven.
18 Zij hebben geen enkel ontzag voor God, zij houden geen rekening met Hem.’
19 Het is duidelijk dat deze woorden in het bijzonder gelden voor de Joden, die Gods wet hebben. Zo wordt iedereen de mond gesnoerd en gaat niemand vrijuit. De hele wereld is schuldig tegenover God.
20 Ook al houdt men zich aan de wet, dan nog gaat men voor God niet vrijuit. Het enige wat de wet doet, is de mens bewust maken van zijn zonde.