11 Tijdens zijn koningschap moordde hij de hele familie van Baësa uit. Hij liet geen enkel mannelijk familielid in leven. Zelfs verre verwanten en vrienden doodde hij.
12 De dood van de familie van Baësa gebeurde zoals de Here door de profeet Jehu had voorzegd.
13 De dood van al deze mensen was het gevolg van de zonden van Baësa en zijn zoon Ela, zij hadden het volk Israël aangezet tot de verering van afgoden en beledigden zo de Here.
14 De andere feiten uit Ela's regeringstijd zijn beschreven in de Kronieken van de koningen van Israël.
15-16 Zimri hield het als koning slechts zeven dagen vol. Toen het Israëlitische leger, dat bezig was met het beleg van de Filistijnse stad Gibbethon, namelijk hoorde dat Zimri de koning had vermoord, kroonde het generaal Omri, de opperbevelhebber van het leger, tot nieuwe koning.
17 Omri trok toen het leger terug van Gibbethon en viel Tirza, de hoofdstad van Israël, aan.
18 Toen Zimri besefte dat de stad was gevallen, ging hij het paleis binnen, stichtte brand en kwam zelf in de vlammen om.