5 Koning Achab zei tegen Obadja: ‘Wij moeten elk riviertje en elke beek afzoeken of we nog ergens gras kunnen vinden om tenminste enkele van mijn paarden en muildieren in leven te houden.
6 U gaat de ene kant op en ik de andere. We zullen het hele land uitkammen.’ Zo gingen de beide mannen op pad.
7 Plotseling zag Obadja Elia op zich afkomen. Hij herkende hem onmiddellijk en liet zich voor hem op de grond vallen. ‘Bent u het werkelijk, Elia?’ vroeg hij.
8 ‘Ja, ik ben het,’ antwoordde Elia. ‘Ga de koning maar vertellen dat ik er aankom.’
9 ‘Wat heb ik gedaan,’ zei Obadja, ‘dat u mij aan Achab uitlevert en ik het gevaar loop dat hij mij ter dood brengt?
10 Want ik zweer bij God dat de koning elk volk en elk land heeft doorzocht om u te vinden. En elke keer dat hij te horen kreeg “Elia is hier niet,” dwong hij de koning van dat land te zweren dat hij de waarheid sprak.
11 En nu zegt u dat ik hem moet gaan vertellen dat u hier bent!