29 ‘Hoe kan hij zoiets zeggen!’ riep Jonathan uit. ‘Zo'n bevel brengt ons land alleen maar schade toe. Kijk eens hoe ík ben opgeknapt na het eten van dat kleine beetje honing.
30 Als de mensen hadden mogen eten van het voedsel bij de buit, zou onze overwinning op de Filistijnen nog veel groter zijn geweest.’
31 Maar ook al waren ze hongerig, toch versloegen zij de hele dag Filistijnen van Michmas tot Ajalon. Zij voelden zich echter steeds meer verzwakken.
32 Daarom stortten zij zich ten slotte op de buit en slachtten de schapen, ossen en kalveren en aten het vlees rauw op terwijl het bloed er nog in zat.
33 Iemand ging naar Saul om te vertellen dat de mensen zondigden tegen de Here door vlees met bloed te eten. ‘Maar dat is je reinste ontrouw,’ zei Saul. ‘Rol een grote steen hiernaartoe,
34 ga naar hen toe en zeg dat zij hun ossen en schapen hier moeten brengen om ze op deze steen te slachten en het bloed te laten weglopen en niet tegen de Here zondigen door het bloed te eten.’ Dat bevel werd uitgevoerd.
35 Saul bouwde een altaar voor de Here, zijn eerste.