11 Ten slotte zei de vrouw: ‘Nu, wie wilt u dat ik voor u oproep?’ ‘Breng mij in contact met Samuël,’ antwoordde Saul.
12 Toen de vrouw Samuël zag, gilde zij: ‘U hebt mij bedrogen! U bent koning Saul!’
13 ‘Wees niet bang,’ stelde de koning haar gerust. ‘Wat ziet u?’ ‘Ik zie een bovennatuurlijk wezen vanuit de aarde opkomen,’ was haar antwoord.
14 ‘Waar lijkt het op?’ ‘Het is een oude man, gehuld in een mantel.’ Saul besefte dat het Samuël was en boog diep voor hem.
15 ‘Waarom hebt u mij gestoord door mij terug te halen?’ vroeg Samuël aan Saul. ‘Omdat ik enorme problemen heb,’ antwoordde hij. ‘De Filistijnen zijn met ons in oorlog en de Here heeft mij in de steek gelaten. Hij wil niet meer antwoorden door profeten of dromen, daarom heb ik u laten oproepen om te vragen wat ik moet doen.’
16 Maar Samuël antwoordde: ‘Wat heeft het voor zin mij te vragen? De Here heeft u immers verlaten en Hij is nu uw vijand geworden?
17 Hij heeft precies dat gedaan wat Hij had gezegd en u het koninkrijk afgenomen om het aan een ander te geven, aan David.