27 Ik weet alles van u. Ik ken al uw plannen en Ik weet precies wat u het volgende moment gaat doen, Ik weet ook welke slechte dingen u over Mij hebt gezegd.
28 Omdat u zo overmoedig tegen Mij bent opgetreden, zal Ik een haak door uw neus slaan en een bit in uw mond leggen. Daarmee zal Ik u laten wenden en terugsturen op de weg die u bent gekomen.” ’
29 En aan Hizkia liet God Jesaja het volgende zeggen: ‘Dit is het bewijs dat Ik zal doen wat Ik heb gezegd: mijn volk zal dit jaar eten van wat in het wild groeit en ook het jaar daarop. En in het derde jaar zult u weer zaaien, oogsten, wijngaarden planten en de vruchten daarvan eten.
30 O mijn volk Juda, degenen van u die de verschrikkingen van het beleg hebben overleefd, zullen weer uitgroeien tot een groot volk, uw wortels zullen diep in de grond dringen en veel vrucht dragen.
31 Een overblijfsel van mijn volk zal in Jeruzalem weer op krachten komen. De Here, die alle macht heeft en trouw is, zal dat zo laten gebeuren.
32 Mijn bevel aangaande de koning van Assyrië luidt dat hij deze stad niet zal binnenkomen. Hij zal niet voor de stad staan met een schild, geen wal tegen de stadsmuur opwerpen en zelfs geen pijl de stad inschieten.
33 Hij zal terugkeren langs dezelfde weg waarlangs hij kwam,