1 Manasse, de nieuwe koning van Juda, was bij zijn troonsbestijging twaalf jaar. De duur van zijn bewind vanuit Jeruzalem was vijfenvijftig jaar.
2 De naam van zijn moeder was Hefsibah. Zijn bewind was goddeloos. Hij deed dezelfde goddeloze dingen die de volken hadden gedaan die door de Here uit het land waren verdreven om plaats te maken voor het volk Israël.
3-5 Hij herbouwde de altaren op de heuvels die zijn vader Hizkia had afgebroken. Hij bouwde altaren voor Baäl en plaatste een afgodsbeeld van Asjéra, net zoals koning Achab van Israël had gedaan. Heidense altaren voor de zonnegod, de maangod en de sterrengoden werden zelfs in de twee binnenhoven van de tempel van de Here neergezet, in het gebouw dat de Here had uitgekozen om er zijn Naam mee te verbinden.
6 Zelfs offerde hij een van zijn eigen zonen als brandoffer op een heidens altaar. Hij hield zich bezig met zwarte magie, waarzeggerij, dodenbezwering en toverij. In Gods ogen was Manasse een goddeloze man en hij riep dan ook de toorn van de Here op.