1 In de tussentijd had Elisa een van de profeten bij zich geroepen. ‘Maak je klaar om naar Ramot in Gilead te gaan,’ droeg hij hem op. ‘Neem deze oliekruik mee
2 en zoek Jehu, de zoon van Josafat en kleinzoon van Nimsi, op. Roep hem bij zijn vrienden weg, ga naar een privévertrek
3 en giet daar de olie over zijn hoofd. Zeg tegen hem: “De Here heeft u tot koning over Israël gezalfd.” Ga daarna snel weer weg!’
4 De jonge profeet deed wat hem was opgedragen. Toen hij in Ramot in Gilead aankwam,
5 vond hij Jehu in het gezelschap van enkele andere legerofficieren. ‘Ik heb een boodschap voor u, heer,’ zei hij. ‘Voor wie van ons?’ vroeg Jehu. ‘Voor u,’ antwoordde hij.
6 Jehu verliet de anderen en liep het huis binnen. Daar goot de jongeman de olie over zijn hoofd en zei: ‘De Here, de God van Israël, zegt: “Ik zalf u tot koning van Israël, het volk van de Here.
7 U moet de familie van Achab, waarbij u in dienst staat, doden. Op die manier zult u de moord op mijn profeten en al mijn dienaren aan Izébel wreken.