12 In de wapenarsenalen van elke stad werden schilden en speren geplaatst als een verdere veiligheidsmaatregel. Want alleen Juda en Benjamin waren in zijn bezit.
13-14 De priesters en Levieten die in Israël woonden, volgden echter ook Rehabeam. Zij verlieten hun woonplaatsen en trokken naar Juda en Jeruzalem. Koning Jerobeam had hen namelijk van hun functies ontheven en gezegd dat zij niet langer priesters van de Here mochten zijn.
15 In plaats van hen had hij andere priesters aangesteld die dienst moesten doen bij de verering van demonen en offers moesten brengen aan beelden van kalveren die hij in de heuvels had opgesteld.
16 Ook oprechte gelovigen uit heel Israël begonnen naar Jeruzalem te verhuizen, omdat zij daar de Here, de God van Israël, in vrijheid konden aanbidden en offers brengen.
17 Hun komst versterkte het koninkrijk van Juda zodanig dat koning Rehabeam drie jaar zonder verdere problemen kon blijven regeren. In die jaren probeerden zij oprecht de Here te gehoorzamen naar het voorbeeld van koning David en koning Salomo.
18 Rehabeam trouwde met zijn nicht Machalat. Zij was een dochter van Davids zoon Jerimoth en van Abihaïl, de dochter van Davids broer Eliab.
19 Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren: Jeüs, Semarja en Zaham.