19 Uit dit huwelijk werden drie zonen geboren: Jeüs, Semarja en Zaham.
20 Later trouwde hij ook nog met Maächa, de kleindochter van Absalom. Zij schonk hem Abia, Atthai, Ziza en Selomit.
21 Rehabeam hield meer van Maächa dan van een van zijn andere vrouwen en bijvrouwen, hij had achttien vrouwen en zestig bijvrouwen, met in totaal achtentwintig zonen en zestig dochters.
22 Maächa's zoon Abia was zijn lievelingszoon en kreeg de leiding over zijn broers, want Rehabeam besloot hem tot zijn opvolger te maken.
23 Hij nam de verstandige maatregel zijn andere zonen te verspreiden over de versterkte steden in het gebied van Juda en Benjamin. Hij gaf hun voldoende te eten en zorgde dat zij allemaal meer dan één vrouw kregen.