6 ‘Keer terug tot de Here, de God van Abraham, Isaak en Israël,’ luidde de brief van de koning, ‘zodat Hij terugkeert naar ons, die uit de macht van de koningen van Assyrië zijn ontsnapt.
7 Doe niet als uw voorouders en verwanten die tegen de Here, de God van hun voorouders, zondigden en daarom door Hem werden vernietigd.
8 Wees niet zo koppig als zij waren, maar geef u over aan de Here. Kom naar zijn tempel die Hij voor eeuwig heeft geheiligd en dien de Here, uw God, zodat zijn vreselijke toorn niet langer tegen u is gericht.
9 Als u zich weer tot de Here wendt, zullen uw broeders en uw kinderen genadig worden behandeld door degenen die hen gevangen hebben genomen en kunnen zij terugkeren naar dit land. Want de Here, uw God, is goed en genadig en Hij zal u niet de rug blijven toekeren als u naar Hem terugkeert.’
10 Boodschappers trokken van stad naar stad door Efraïm en Manasse, tot Zebulon toe. Maar in de meeste gevallen werden zij uitgelachen en bespot.
11 Toch waren er wel leden van de stammen van Aser, Manasse en Zebulon die tot inkeer kwamen en naar Jeruzalem gingen.
12 Maar in Juda voelde iedereen een sterk, door God ingegeven verlangen om aan de oproep gehoor te geven die God door de koning en zijn mensen had gegeven.