3 ‘Waar komt u vandaan?’ vroeg David hem. ‘Uit het legerkamp van Israël. Ik ben ontkomen,’ antwoordde de man.
4 ‘Wat is er gebeurd?’ vroeg David. ‘Vertel mij hoe de strijd is verlopen.’ De man antwoordde: ‘Ons hele leger is op de vlucht geslagen. Vele mannen liggen dood en gewond op het slagveld en ook Saul en zijn zoon Jonathan zijn gesneuveld.’
5 ‘Hoe weet u dat zij dood zijn?’ vroeg David.
6 ‘Omdat ik toevallig op de berg Gilboa was en zag hoe Saul zich in zijn speer stortte, terwijl de vijandelijke strijdwagens hem insloten.
7 Toen hij mij zag, riep hij dat ik naar hem toe moest komen.
8 “Wie bent u?” vroeg hij. “Een Amalekiet,” antwoordde ik.
9 “Vooruit, verlos mij uit mijn lijden,” smeekte hij, “want ik lijd vreselijke pijn, maar de dood wil niet komen.”