17 Hij had duizend man van de stam Benjamin bij zich, inclusief Sauls dienaar Ziba en diens vijftien zonen en twintig dienaren, zij renden allemaal vooruit om eerder dan de koning bij de Jordaan te komen.
18 Terwijl de veerpont de Jordaan overstak om de koning en zijn familie op te halen, viel Simi voor David neer
19 en zei: ‘Koning, vergeef mij alstublieft en vergeet de wandaad die ik beging toen u Jeruzalem verliet,
20 want nu weet ik pas hoezeer ik toen zondigde. Daarom ben ik u hier vandaag tegemoet gekomen, als allereerste vertegenwoordiger van de stam van Jozef die u verwelkomt.’
21 Abisaï vroeg: ‘Moet Simi eigenlijk niet sterven, omdat hij de door God gezalfde koning heeft vervloekt?’
22 ‘Houdt u erbuiten en val me niet lastig!’ beet de koning hem toe. ‘Dit is geen dag voor doodstraffen, maar voor feestvreugde! Ik ben opnieuw koning van Israël geworden.’
23 Hij wendde zich tot Simi en zwoer: ‘Uw leven wordt gespaard.’