33 ‘Ga met mij mee naar de overkant en kom in Jeruzalem wonen,’ zei de koning tegen Barzillai. ‘Ik zal wel voor u zorgen.’
34 ‘Nee,’ antwoordde hij, ‘daar ben ik nu al te oud voor.
35 Ik ben nu tachtig jaar, wat valt er voor mij nog te genieten van het leven? Lekker eten en wijn smaken mij niet meer, de stemmen van zangers en zangeressen hoor ik nauwelijks meer. Ik zou alleen maar een last zijn voor de koning.
36 Ik zou toch niet al te lang bij u kunnen zijn aan de overkant van de rivier en ik zie ook niet in waarvoor u mij zou moeten terugbetalen.
37 Nee, laat mij maar teruggaan om in mijn eigen stad te sterven, waar mijn vader en moeder ook begraven liggen. Maar hier is Kimham. Laat hem maar met u meegaan en geef hem alle goede dingen die u hem wilt geven.’
38 ‘Goed,’ stemde de koning in. ‘Kimham gaat met mij mee en ik zal voor hem doen wat u wenst.’
39 Zo stak iedereen de Jordaan over, samen met de koning en nadat David Barzillai had gekust en gezegend, keerde deze terug naar huis.