1 David vroeg daarna aan de Here: ‘Zal ik teruggaan naar Juda?’ En de Here antwoordde: ‘Ga.’ ‘Naar welke stad moet ik gaan?’ vroeg David. ‘Naar Hebron,’ was het antwoord van de Here.
2 Dus verhuisde David met zijn vrouwen Ahinoam en Abigaïl.
3 Ook de mannen die bij hem waren, gingen met hun gezinnen in Hebron wonen.
4 Daar kwamen de leiders van Juda bij David en zalfden hem tot koning over heel Juda. Kort daarop hoorde David dat de mannen van Jabes in Gilead Saul hadden begraven.
5 Hij stuurde hun de volgende boodschap: ‘De Here zegene u omdat u zo trouw bent aan uw koning Saul en hem een waardige begrafenis hebt gegeven.
6 Moge de Here, in ruil daarvoor, net zo trouw aan u zijn en u belonen met vele uitingen van zijn liefde! Ook ik zal goed voor u zijn om wat u hebt gedaan.