1 Nadat de Here David had gered van Saul en al zijn andere vijanden, zong hij het volgende lied voor de Here:
2 ‘De Here is mijn Rots, mijn Burcht en mijn Redder.
3 Ik wil schuilen bij God, want Hij is mijn Rots en toevluchtsoord. Hij is mijn schild en mijn heil, mijn toevluchtsoord en hoge toren.O mijn Redder, dat U mij redde van al mijn vijanden.
4 Ik zal de Here loven, want Hij is het waard geprezen te worden, Hij zal mij redden van al mijn vijanden.
5 De golven van de dood omspoelden mij, stormvloeden van kwaad stortten zich op mij.
6 Ik zat in de val, onwrikbaar vastgebonden door hel en dood.
7 Maar in mijn angst riep ik de Here en vanuit zijn tempel hoorde Hij mij. Mijn hulpgeroep bereikte Hem.