3 De Rots van Israël zei tegen mij: “Wie rechtvaardig heerst over de mensen, heerst in diep ontzag voor God.
4 Hij is als het morgenlicht, een wolkeloze dageraad, als de zonneschijn na de regen, waarna het tere gras uit de aarde omhoog springt.”
5 Is het niet waar dat het zo met mijn nageslacht zal gaan? Ja, want God heeft een eeuwig verbond met mij gesloten, zijn overeenkomst is eeuwig en voor altijd bezegeld. Hij zal Zich steeds blijven bekommeren om mijn veiligheid en heil.
6 Maar de goddelozen zijn als dorens die worden weggegooid, want zij beschadigen de hand die hen aanraakt.
7 Men moet gereedschap hebben om ze op te ruimen, zij zullen worden verbrand.’
8 Dit zijn de namen van de dapperste helden uit Davids leger: de eerste was de Eskiet Adino, een inwoner van de stad Schebeth van de Tachkemonieten. Eens doodde hij tijdens een gevecht in zijn eentje achthonderd mannen.
9 Na hem kwam Eleazar, de zoon van Dodo en een kleinzoon van een Ahohiet. Hij was een van de drie mannen die samen met David de Filistijnen tegenhielden toen de rest van het leger op de vlucht sloeg.