4 De koning was niet van zijn plan af te brengen, zodat Joab en de andere legerofficieren niets anders te doen stond dan eropuit gaan om het volk Israël te tellen.
5 Allereerst staken zij de Jordaan over en sloegen een kamp op bij Aroër, ten zuiden van de stad die midden in de vallei van Gad ligt, vlakbij Jazer.
6 Daarna gingen zij naar Gilead in het land Tachtim Hodsi, naar Dan-Jaän en zo verder naar Sidon.
7 Vervolgens kwamen zij bij de vesting Tyrus en alle steden van de Chiwwieten en Kanaänieten, vanwaar zij verder trokken naar het Zuiden, naar Juda, tot aan Berseba.
8 Zo trokken zij het hele land door en kwamen na negen maanden en twintig dagen in Jeruzalem terug.
9 Joab rapporteerde de bevolkingsaantallen aan de koning: achthonderdduizend mannen van dienstplichtige leeftijd in Israël en vijfhonderdduizend in Juda.
10 Maar nadat de volkstelling was voltooid, kreeg David last van zijn geweten en zei tegen de Here: ‘Ik heb zwaar gezondigd. Vergeeft U mij alstublieft deze domme en goddeloze daad.’