2 ‘Uit alle volken heb Ik uitsluitend u gekozen. Daarom moet Ik u des te zwaarder straffen voor al uw zonden.
3 Want hoe kunnen wij met elkaar praten als uw zonden ons scheiden en wij het niet eens worden?
4 Zou Ik zonder reden brullen als een leeuw? Geloof Mij, Ik bereid Mij voor u te vernietigen. Zelfs een jonge leeuw laat door zijn grommen al merken dat hij voedsel heeft.
5 Een val klapt pas dicht als iemand erop gaat staan, uw straf is welverdiend.
6 De alarmklok heeft geluid. Luister en wees bang! Zal in uw land een ramp gebeuren zonder dat Ik daar de hand in heb?
7 Maar Ik waarschuw altijd eerst, Ik vertel mijn profeten wat Ik ga doen.’
8 De leeuw heeft gebruld, beef van angst. De Oppermachtige Here heeft gesproken, dan moet ik er ook over profeteren.