1 Toen liet de Oppermachtige Here mij in een visioen een mand met rijp fruit zien.
2 ‘Wat ziet u, Amos?’ vroeg Hij. Ik antwoordde: ‘Een mand met rijp fruit.’ De Here zei: ‘Dit fruit stelt mijn volk Israël voor, rijp voor de straf. Ik zal de bestraffing van mijn volk niet langer uitstellen.
3 Dan zal het zingen in de tempel veranderen in geklaag. Overal zullen lijken liggen. In alle stilte zullen zij uit de stad worden gedragen.’
4 Luister, kooplieden, die de armen beroven en de hulpbehoevenden vertrappen,