6 ‘Het enige dat overblijft, is hem aan te vallen op zijn godsdienst!’ concludeerden zij.
7 Zij gingen naar de koning met een dringend verzoek: ‘Koning Darius, leef in eeuwigheid!
8 Wij, onderkoningen, functionarissen, gouverneurs, adviseurs en landvoogden, zijn van mening dat u een koninklijk besluit moet uitvaardigen. Daarin moet u bepalen dat ieder die de komende dertig dagen een verzoek richt tot een god of een mens, behalve tot u, in de leeuwenkuil zal worden geworpen.
9 Majesteit, wij verzoeken u onder dit verbod uw handtekening te zetten, zodat het onder geen enkele omstandigheid kan worden ingetrokken of herroepen, het moet een “wet van Meden en Perzen” zijn.’
10 Koning Darius ondertekende dat koninklijke besluit.
11 Toen Daniël hoorde dat deze wet was uitgevaardigd, ging hij naar huis. Zoals gewoonlijk knielde hij boven in zijn slaapkamer, waar hij open vensters in de richting van Jeruzalem had. Driemaal per dag ging hij daar in gebed en loofde zijn God. Ook nu week hij niet van deze gewoonte af.
12 Toen drongen de mannen Daniëls huis binnen en vonden hem terwijl hij bad tot God.