2 In dit visioen was ik in Susan, de hoofdstad van het gewest Elam, ik zag mijzelf naast de rivier de Ulai staan.
3 Toen ik om mij heen keek, zag ik een ram met twee lange horens aan de rivier staan. Een van de horens was langer dan de andere, hoewel hij later opkwam.
4 De ram stootte naar het westen, het noorden en het zuiden en niemand kon tegen hem standhouden of zijn slachtoffers redden. Hij deed wat hij wilde en werd erg groot.
5 Terwijl ik geboeid toekeek, verscheen plotseling een geitenbok vanuit het westen. Hij bewoog zich zo snel over de hele aarde voort dat zijn poten de grond zelfs niet raakten. Deze bok had een opvallende hoorn tussen zijn ogen.
6 Hij kwam bij de ram met de twee horens en stormde woest op hem af.
7 Hij viel de ram woedend aan en brak daarbij diens beide horens. De ram was nu hulpeloos en de geitenbok sloeg hem tegen de grond en vertrapte hem. En niemand deed een poging de ram te redden.
8 De geitenbok werd trots en machtig, maar op het toppunt van zijn macht brak plotseling zijn grote hoorn af en op die plaats kwamen vier opvallende horens op. Zij waren gericht naar de vier windstreken.