11 Maar Hij zei tegen mij: “Sta op, ga voor het volk uit naar het land dat Ik zijn vaders beloofde. Het is tijd om er binnen te trekken en het in bezit te nemen.”
12-13 En nu, Israël, wat verlangt de Here, uw God, anders van u dan dat u met eerbied en ontzag luistert naar alles wat Hij zegt. Dat u voor uw eigen bestwil de geboden die ik u vandaag geef, gehoorzaamt en dat u van Hem houdt en Hem dient met heel uw hart en ziel?
14 Alle hemelen behoren toe aan de Here, uw God, ook de aarde met alles wat daarbij hoort.
15 Hij koos uw voorouders uit en hield zoveel van hen dat Hij u, hun kinderen, boven elk ander volk stelde.
16 Besnijd daarom uw harten, reinig u van zonde, en wees niet langer koppig.
17 De Here, uw God, is God boven alle goden en Heer boven alle heren. Hij is de grote en machtige God, de ontzagwekkende God, die onpartijdig is en Zich niet laat omkopen.
18 Hij verschaft recht aan weduwe en wees. Hij heeft vreemdelingen lief en geeft hun voedsel en kleding.