1 ‘U moet de Here, uw God, liefhebben en al zijn geboden gehoorzamen.
2 Luister! Ik heb het niet tegen uw kinderen, die de straffen van de Here nooit hebben ondergaan en die zijn grootheid en vreselijke macht nooit hebben gezien.
3 Zij waren geen getuigen van de wonderen die Hij in Egypte deed tegen de farao en zijn hele land.
4 Zij hebben niet gezien wat God deed met de legers van Egypte, met hun paarden en strijdwagens, hoe Hij hen in de Rietzee liet verdrinken terwijl zij u achtervolgden en hoe de Here hen machteloos heeft laten staan tegenover u tot op de dag van vandaag!
5 Zij hebben niet gezien hoe de Here steeds weer voor u zorgde gedurende al die jaren dat u in de woestijn rondzwierf tot uw aankomst hier.
6 Zij waren er niet bij toen Datan en Abiram, de zonen van Eliab (uit de stam van Ruben) zondigden en in de aarde verdwenen, samen met hun tenten en huishoudens en al hun bezittingen, terwijl heel Israël toekeek!
7 Maar ú hebt deze machtige wonderen wel gezien!